De Jongen en de Reiziger
De Jongen en de Reiziger
Het was in een van de eerste decennia van de 20e
eeuw, dat een magere jongen van 18, 19 jaar over de lange weg in het drassige Drentse
land liep. Het landschap zag er grijs en grauw uit door het vreselijke weer. Een
harde wind geselde het land en dreef de onophoudelijke regen tegen zijn gezicht
en lichaam, zodat hij tot op de huid nat was. Hij had het intens koud, hij had
honger en hij was doodmoe..
Hij had een paar uur terug wel een klein eenzaam
boerderijtje gevonden, maar de opgewonden en weinig vriendelijke boer had hem
met de dreiging van een jachtgeweer van het erf gejaagd. Dus liep hij maar
door, zoals ook de regen maar doorviel.
Het leek jaren terug dat hij thuis vertrokken was, Maar
hij had meer als genoeg van het regelmatige pak slaag, dat zijn bijna
doorlopend dronken vader hem gaf en hij had genoeg van de armoede. Oh ja, zijn
vader....De man haatte hem omdat hij zachtaardig was, gevoelens liet blijken,
niet een echte man, maar meer een flikker. Dus had hij besloten te vertrekken.
Hij had wat kleren en wat kleine dingen waaraan hij gehecht was in een zak
gedaan, had zijn weinige spaargeld gepakt en was in het holst van de nacht
vertrokken. Hij had geen bepaald doel, maar meer de vage wens iets te gaan doen
met honden. Want met honden had hij een speciale band. Die accepteerden hem zo
als hij was, zonder dubbele agenda en zonder vooroordelen. Schaapsherder leek
hem wel wat. Die hadden altijd honden bij zich om de kudde bij elkaar te
houden. Hoe dan ook: er was geen weg terug meer. Alle schepen
waren achter hem verbrand. Zijn beetje spaargeld was in lucht opgegaan, dus hij
moest wel verder en werk zoeken of leven van diefstal. “Wie A zegt, moet ook B zeggen, jongen”, mompelde hij
sarkastisch in zichzelf, in een ademtocht de regen en de wind vervloekend. En
waar hij ook keek: er was geen schuilplaats te bekennen, geen schuur, geen hut,
geen enkele plaats waar hij kon opdrogen en kon uitrusten.
Hij was zo in zijn gedachten, of moet ik zeggen in zijn
ellende, verzonken dat hij niet merkte dat een woonwagen van achteren naderde. “Moi...”, drong een zware stem door in zijn brein. Hij draaide zich geschrokken om en keek bij toeval in een
paar vriendelijke grijze ogen. “Ik begrijp het niet, meneer...” stamelde hij. “Oh ja, de macht der gewoonte...dan maar: goedendag”. De man zat op de bok van een houten woonwagen op hoge,
houten wielen, die getrokken werd door een zwart paard. De zijkanten waren
versierd met houtsnijwerk en waren voorzien van raampjes. De man van goed
veertig was gekleed in een lange zware jas, die tot de voeten reikte en die
glinsterde van de regen. Naast hem zat een hondje, wiens vacht door de regen
aardig was gaan pieken, zodat het beestje er ietwat verwaardloosd uitzag. Het
sprong van de bok af op de grond en rende nieuwsgierig op hem af. “Je hebt er wel een mooie dag uit gepikt voor een
wandeling in het landschap”, glimlachte de man.
“Nou..nee meneer”, was het antwoord, “Ik heb het niet
uitgekozen. Het weer veranderde toen ik al aan het lopen was”. “Waar moet je heen?” vroeg de man bijna terloops. Dat was een goede vraag, waar de jongen geen antwoord op had.
Hij haalde zijn schouders op en zei: “Die kant op”, vergezeld van een vaag gebaar naar het
noorden “Dan klim er maar op, dan kun je een eind meerijden die
kant op”.
De jongen klom op de bok en ging naast de man zitten. Het
hondje snuffelde aan hem met een kwispelende staart. “Hij mag je...”, glimlachte de man. Hij klakte met zijn
tong en het paard begon weer te trekken.
Op die bok zitten was een gemengde zegening. Aan een kant
zat hij door het afdakje uit de regen en konden zijn vermoeide benen uitrusten.
Maar door het stilzitten in door en door natte kleren, die aan zijn huid
plakten, begon hij te rillen en vervolgens te klappertanden. De man bekeek hem met een bezorgde blik. “Als we lang onderweg blijven, dan ga je ziek worden”,
bromde hij, “Over een half uurtje is er een schuur. Daar stoppen we dan maar
eens voor vandaag”. Het half uur duurde een eeuwigheid, De jongen voelde zich
steeds miserabeler, maar ten lange leste kwam de schuur in zicht en na een paar
minuten riep de man “Hooooo” en het paard kwam tot stilstand. “Ga maar vlug naar binnen, jongen”, bromde hij, “Ik ga eerst
voor het paard zorgen”. De jongen ging naar binnen en keek verrast rond. Het
interieur van de wagen was voorzien van kunstig houtsnijwerk en beschilderd met
prachtige kleuren. Het deel waarin hij zich bevond, leek op een keuken, met een
kacheltje. Dan kwam er een scheidingswand, waarachter hij niet kon kijken.
Ondanks zijn nieuwsgierigheid vond hij dat hij het niet kon maken om er een
blik achter te werpen. In het voorste deel stonden wat meubels en potten en
pannen en het was allemaal schoon en kraakhelder.
Na een tijdje kwam de man binnen, op de voet gevolgd door
het hondje en keek lachend naar zijn nog steeds verbaasde gezicht. “Jaja, jongen, ik weet dat reizigers de naam hebben
allemaal vieze schooiers te zijn, maar dat zijn
gewoon roddel en vooroordelen. Het geldt in ieder geval niet voor mij”. “Pardon, meneer”, stamelde de jongen, “Ik wilde u niet
voor het hoofd stoten”. “Geeft niet, je hebt weer een vooroordeel minder”, zei de
man met een grijns, “Trouwens, hoe heet je, jongen?”
“Ik heet Peter, meneer”. “Leuk kennis met je te maken, Peter. Mij noemen ze
Hannes. Ik zal de kachel eens aanmaken om je een beetje warm en droog te
krijgen en dan wordt het hoog tijd voor een hapje eten”. Bij het woord “eten” klaarde Jamie’s gezicht helemaal op. “Oh, dat maakt je schijnbaar blij, het vooruitzicht van
eten. Wanneer was de laatste keer dat je gegeten hebt?” Peter dacht na...hij wist het even niet zo precies. Hij
had ergens onderweg een appel uit een boom gepikt. Hoe lang was dat geleden?
Twee dagen? Of langer? “Een dag of twee geleden, meneer”, antwoordde hij naar
waarheid. “Dan moet je wel uitgehongerd zijn”, bromde Hannes.
Hannes kreeg het kacheltje aan het branden en greep naar
wat potten en pannen.
“Verwacht er niet te veel van, jongen...het wordt
stamppot met brood”. Na een goed half uur was de maaltijd klaar en Peter keek
begerig naar het dampende bord stamppot, dat voor hem stond. Hannes gaf een
knikje en de jongen verslond het eten als een jonge wolf. In de tussentijd
vulde Hannes een ketel met water en zette hem op het kacheltje. Vevolgens pakte hij een pijp, vulde die en stak hem aan
met een lucifer. “Maar, wat deed je nou eigenlijk op die weg in dit
hondenweer?” vroeg hij terloops, intussen fanatiek aan de pijp trekkend, “Ik
vermoed dat het niet voor je plezier was”. Peter keek hem aan met een geschrokken en angstige blik.
Hannes knikte alleen maar en zei: “Ja, ik dacht het al. Een wegloper”. Peter sloeg zijn ogen neer en met nauwelijks hoorbare
stem fluisterde hij: “Ja,meneer”. Ondanks het feit, dat de woonwagen opwarmde door het
kacheltje, voelde Peter weer hoe hij begon te bibberen. Zijn kleren waren nog
steeds nat en verspreidden een onaangename kilte over zijn hele lichaam. Hannes bekeek hem even. Zonder een woord te zeggen stond
hij op, pakte de ketel van het kacheltje en goot het warme water in een emmer.
Vervolgens verdween hij achter de scheidingswal en kwam snel weer terug met een
handdoek. Hij sloot vervolgens de gordijntjes voor de raampjes in de wand en
ontstak de lamp boven de enige tafel in de ruimte. “Kleed je uit, jongen”, beval hij, “Als je die natte
kleren nog langer aan houd, word je ziek”. Peter staarde hem aan met een verbaasde en bijna
paniekerige blik in de ogen. “Ach, kom op, niet te preuts, jongen”, drong Hannes aan. Langzaam en twijfelend begion Peter zich uit te kleden,
tot hij in zijn ondergoed stond. “Dat ondergoed is ook kletsnat, jongen: uit er mee!!”.
Peter aarzelde lang, maar uiteindelijk gaf hij toe, trok
het doornatte ondergoed uit en stond naakt in het licht van de lamp. Zelfs zijn
huid glom van de nattigheid. Beschaamd hield hij zijn handen voor zijn pik, die
erg klein was, enerzijds van de doorstane kou, maar nog meer van schaamte en
onzekerheid.
Hannes begon de jongen te wassen met het warme water.
Teder gleden zijn handen over de huid van nek, schouders en rug. Het warme
water voelde heerlijk en Peter voelde hoe het hem eindelijk opwarmde. Hannes’
handen gleden over de buik en streelden speels zijn pik en over de huid van
zijn kruis. Het gaf Peter een prikkelend, lekker gevoel in zijn kruis en zijn
pik richtte zich op met kleine schokjes en begon wat te groeien. Het was een
gevoel wat hij nooit eerder had ervaren, althans niet als het werd opgeroepen
door de tedere aanraking van een ander mens. “Dat vind je dus lekker, jongen?” grijnsde Hannes. Een kort kreuntje was het enige antwoord. Hij werd
omgedraaid en het warm water spoelde over zijn billen. Maar ook tussen zijn
billen, wat hem rillingen van lust en plezier opleverde. Had zijn vader dan
toch gelijk? Was hij inderdaad een tule? Nadat ook kort Hannes’ vingers over zijn jongenssterretje
gespeeld hadden, was het wassen voorbij. Hannes leek de lichamelijke reacties
van de jongen te negeren, greep de handdoek en begon hem droog te wrijven. Maar
opnieuw was er speciale aandacht voor de pik en het sterretje van de jongen.
Voor de eerste keer in weken voelde Peter zich goed: schoon, warm en met een volle maag. Er was alleen nog maar
die intense vermoeidheid. Hannes leek zijn gedachten te raden. “En nu naar bed!. Ik denk dat je ook al dagen lang niet
goed geslapen hebt”. Hij greep de jongen bij de hand en nam hem mee naar
achter de scheidingsmuur. Peter viel opnieuw in een verbazing. De ruimte was
klein, maar prachtig beschilderd en gemeubileerd. Op een tafeltje lag een viool
en op de vloer lagen kleurige tapijten. Op het eind was een bed in een alkoof,
voorzien van prachtige witte lakens en kleurrijke dekens. Hannes stopte de jongen in bed, streelde door zijn haar
en dekte hem toe. Hij boog voorover en kuste voorzichtig op Peter’s voorhoofd.
Toen deed hij het licht uit. “Slaap lekker!”, fluisterde hij. Zo gauw hij de ruimte
had verlaten, viel Peter in een diepe, droomloze slaap.
Hij werd wakker in wat midden in de nacht zou kunnen zijn
of slechts een uur nadat hij in slaap was gevallen, hij wist het niet. Het
enige wat hij wist, is dat het aardedonker was en dat er nog iemand in het bed
lag. En hij voelde, dat die ander net zo naakt was als hij. Het moest Hannes
zijn. Zijn hart klopte in zijn keel, maar het was uit gemengde gevoelens, angst
en verwachting. Hij voelde hoe een vinger zacht over zijn rug en billen gleed
en hoe een hand teder en voorzichtig met zijn pik en ballen speelde. En hij
voelde kussende lippen in zijn hals. Hij draaide om en riep uit:
“Wat doet U nou, meneer?” “Ik bemin je, lieve engel Peter”, kwam het zachte,
geruststellende antwoord. De gedachte aan zijn vader schoot in zijn geest en hij
voelde zich ongemakkelijk. Maar hij moest ook toegeven, dat hij genoot van deze
lichamelijke en erg sensuele aandacht. Hannes sloeg de dekens terug en deed het bedlampje aan.
Peter lag er in al zijn jonge naaktheid en zag dat zijn pik inmiddels toch wel
was uitgegroeid tot niet onaanzienlijke proporties. Hannes boog voorover en stak zijn hoofd tussen Peter’s
benen. Hij kuste de eikel van de jongen zacht en erg lief en keek de jongen
recht in zijn diep donkerbruine ogen. “Ik wil je jonge veulenachtige zaad proeven”, kreunde
hij. Waarna hij Peter’s hele pik in zijn mond nam en er zacht
op begon te zuigen. Peter wist niet wat hem overkwam, maar wist wel dat het een
alles verzengend heerlijk gevoel was, zoals de man het zaad uit zijn ballen
zoog. En zoals bij alle jongens van zijn leeftijd kwam de explosie erg spoedig.
Het trilde en vibreerde door heel zijn lichaam en golf na golf verdween in de
mond van Hannes. “Oh, Hannes”, kreunde hij, “Dit is zo hemels lekker!”. Het was de eerste keer dat zijn zaad gewonnen was door
een andere man en niet door simpel zichzelf aftrekken. “Mmmmm....” zuchtte Hannes, “Je zaad is zo jeugdig
heerlijk, lieve engel die ik op de weg vond”.
“Er gaan nog meer mooie dingen volgen, lieve schat”,
fluisterde Hannes.
Hij draaide de jongen om en begon de billen te strelen.
Een van zijn vingers glipte tussen de billen en streelde het maagdeijke
jongenssterretje, wat opnieuw rillingen van opwinding over Peter’s ruggegraat
veroorzaakte. De jongen had moeite zijn ademhaling regelmatig te houden.
Hannes’ vinger gleed in het sterretje, wat de rillingen alleen maar intenser
maakte. Hannes ging op Peter liggen en zette zijn grote eikel, die had geglommen in het
lamplicht, tegen de ingang van de jongen. “Ik wil je geen pijn doen, lieve engel. Ik wil alleen dat
je er immens van geniet”, fluisterde hij.
Dat gezegd hebbend drukte hij zijn eikel in de jongen,
voorzichtig, rustig, teder en millimeter voor millimeter. Peter voelde een
heftige pijnscheut en schrok even terug, maar de pijn verdween en hij ervoer
een gevoel dat hij nog nooit eerder ervaren had. Hij voelde de dikke pik in
hem, warm en levend, als een lief roofdier dat op jacht was naar zijn
maagdelijkheid. Hij kon elke trillend en vibrerend bloedvaatje in het dier
onderscheiden en voelen en hij genoot met volle teugen van dat gevoel.
Eindelijk was er iemand die hem begeerde, die naar hem verlangde. Uiteindeijk begin Hannes te stoten, eerst rustig en
beheerst maar allengs wilder en wilder. Het deed een beetje pijn, maar Peter
was de pijn al voorbij, zwevend op een wolk van lust en begeerte.
Hannes gromde diep en de jongen voelde hoe het zaad zich
in hem verspreidde, het heerlijke gevoel, dat Hannes niet alleen zijn huid maar
ook zijn binnenste had opgewarmd met het heerlijke zaad. “Ooohhh, Hannes...blijf in me, alsjeblieft”, fluisterde
hij nauwelijks hoorbaar op smekende toon. . Hannes voldeed aan de wens, tot zijn pik uit zich zelf
weer slap werd en geleidelijk uit de jongen gleed. Peter draaide zich om en keek Hannes aan met tranen in de
ogen. “Heb ik je pijn gedaan, lieverd?”, vroeg die bezorgd. Peter schudde het hoofd. “Waarom huil je dan, lieve jongen van me?” vroeg Hannes
niet begrijpend. “Omdat ik me bedenk, dat mijn vader gelijk heeft. Ik ben
een flikker. Ik vond het absoluut heerlijk wat je net met me deed”.
Hannes schudde het hoofd. “Nee. In de eerste plaats, kleine engel, het doet er niet
toe of je die ervaring met een man of een vrouw hebt. Het gaat er om dat je van
elkaar houdt en voor elkaar zorgt.
En ten tweede: ik houd niet van het woord
“flikker”. Het is een scheldwoord, dat bedoeld is om mensen pijn te doen vanuit
allerlei vooroordelen. Als er dan toch een etiket geplakt moet worden op mensen,
dan heb ik liever het officiele woord “homosexueel””.. Even zweeg hij en Peter hoorde hem een diepe zucht
slaken. Toen vervolgde hij: “Maar het gaat niet om etiketten. We zijn allemaal
mensen.en we moeten het doen met de gevoelens die we hebben meegekregen,
ofschoon anderen onze gevoelens absoluut niet delen en zelfs verafschuwen. Maar
ja, ik deel hun gevoelens ook niet, maar ik veroordeel hen niet, omdat ze
andere gevoelens hebben. Dat is waar het om gaat, niet wat je vader er van
vindt, Peter. Wen er maar aan”. Maar Peter was nog niet overtuigd. Hij herinnerde zich
iets van school, uit de godsdienstles. “Maar...”, zei hij aarzelend, “God heeft het toch
verboden wat we net deden?” Er klonk een lachje in het donker. “Nee, hoor...”, antwoordde Hannes, “God heeft helemaal
niets verboden. Het is zijn grondpersoneel dat alles verbiedt. Het zijn de
priesters, de bischoppen, de kardinalen en de dominees die onze groep mensen en
onze gevoelens verketteren. En het hebben laten worden tot de algemene norm,
zodat bijna iedereen ons verkettert. Ik zie het zo: God vindt het prima, want
het is liefde. Ja, natuurlijk, het is ook lust. Maar is dat niet hetzelfde
tussen man en vrouw? En zolang er liefde is, vindt God het opperbest, want ze
zeggen tenslotte dat God liefde is. Ja...zo ben ik dan ook reiziger geworden.
Ben ietwat teveel een vrijdenker om me braaf aan te passen aan wat de
goegemeente er van vindt”. Dat gezegd hebbend deed hij het licht uit, trok Peter
tegen zijn borst en streelde de rug van de jongen in een troostend gebaar. Zo
lagen ze daar in het donker, genietend van elkaars warmte, elkaar lichaamsgeur
en van elkaars aandacht voor de ander. Peter genoot van alle aandacht en liefde,
die over hem uitgestort werd in deze donkere nacht. Misschien zelfs de eerste keer in zijn leven, dat dit hem overkwam.
P.S.
Vraag me niet waar de gezamelijke reis eindigt.. In
Denemarken, Tsjechie of Zuid Italie? De reis kan ook eindigen in een uithoek
van de Schotse Hooglanden of in Ierland. Of eindigt hun gezamenlijke reis pas op het punt waar
alle gezamelijke reizen eindigen: het kerkhof? Ik weet het niet......nog niet!!
Maar ik zal er eens over nadenken en kijken of ik het verhaal van de reis van
de jongen en de reiziger, die begon in Drenthe, kan vervolgen. Althans: als jullie dat willen.
4924 keer gelezen
Score: 9
(van aantal stemmen: 47)
Je moet eerst inloggen om te kunnen stemmen.