Zephyr
„Maart roert zijn staart“, het aloude gezegde waarmee duidelijk wordt gemaakt dat het weer in de maand maart alle kanten op kan gaan. Nadat het al een paar dagen echt lenteachtig was geweest met zingende vogels en volle terrasjes, sloeg het weer om. Eerst kwam er een heftige storm, waarna een stroom polaire lucht vanuit het noorden over het land kwam, inklusief sneeuw- en hagelbuien.
Sven, een doodnormale single van goed 40, liep mopperend over straat richting stad in het koude, natte en erg onaangename weer. Hij had de kraag van zijn jekker opgeslagen maar dat leverde hem alleen maar op dat de smeltende sneeuw via zijn kraag in zijn nek liep. Het was een grijze, natte, onplezierige vrijdagavond en Sven zou blij zijn als hij bij zijn stamkroeg zou zijn aangekomen.
Huiverend bereikte hij de deur van zijn stamkroeg en stapte de weldadige warmte binnen. Het was een kroegje, waar het aantal homo-mannen per vierkante meter duidelijk afweek naar boven ten opzichte van het landelijk gemiddelde. Maar dat kwam Sven dan erg goed uit, want hij behoorde tot die minderheidsgroep van mannen en stak het ook niet onder stoelen of banken.
Het was er nog niet druk, ondanks het tijdstip. Hij groette een aantal bekenden, die hij niet alleen maar uit de kroeg kende, en nam plaats op een kruk aan de toog waar hij, na ook de kastelein begroet te hebben, een lekker trappistje bestelde.
Terwijl hij genietend de eerste slok nam keek hij over de rand van de bierkelk eens rond. De meeste gasten kende hij, al was het maar van zien. Alleen...op het einde van de bar zat een vreemde. Het was een lange jongeman van midden twintig. Sven was zelf niet direkt klein maar de jongen was nog wat groter als hij. Hij had glanzend, golvend lang zwart haar dat tot over de schouders viel. Zijn gezicht had de mannelijke variant van de Mona Lisa kunnen zijn, in ieder geval zou het op een renaissance-beeld niet hebben misstaan. Hij was geheel in het wit gekleed: wit overhemd, witte jeans, witte schoenen en zelfs een witte broeksriem, er was in de kleding geen enkele kontrasterende kleur te ontdekken. Sven mocht er zelf wel zijn maar hij had niet het idee dat hij het gay sexsymbool van de stad was. Zo was zijn aard niet. En daarom irriteerde het hem ook dat de jongen zijn uiterste best deed om op opvallende en nadrukkelijke wijze mooi te zijn en aandacht te trekken.
Terwijl hij de jongen opnam, bemerkte hij dat deze hem uitgebreid en ongegeneerd bestudeerde. Pas toen vielen hem de ogen op: ze waren diep-donker, maar de kleur kon hij niet onderscheiden. Het kon grijs zijn of groen of elke schakering ertussen. De jongen had een vreemde mysterieuze blik in zijn ogen die op Sven bleef rusten. Inwendig haalde Sven zijn schouders op en wijdde zijn aandacht weer aan zijn trappist.
Hij had besloten de bijna irritant opdringerige bestudering van de jongen te negeren. Na uit de kou en nattigheid gekomen te zijn had de behaaglijke warmte van het kroegje, in kombinatie met de langzame uitwerking van de trappist, hem in een relaxte stemming gebracht, die bijna richting doezelen ging. Hij was er dan ook niet op bedacht toen hij een stem hoorde zeggen:
“Hoi, hoe heet jij?”
Hij keek in de richting van de spreker. Het was de jongen in het wit en het Leonardo da Vinci-gezicht.
“Sven”, antwoordde hij ietwat kortaf en knorrig. Hij wilde best wel vriendelijker zijn maar het ging niet: de jongen ergerde hem nu eenmaal door zijn overdreven zelfverzekerde houding, die grensde aan arrogantie.
Het leek de jongen geenszins te deren. Met een stralende glimlach antwoordde hij:
“Leuk kennis met je te maken, Sven. Mij noemen ze Zephyr”.
Sven trok zijn wenkbrauwen vragend op: Zephyr? Hij voelde zijn irritatie weer opflakkeren. De glimlach van de jongen was, ofschoon bloedstollend mooi, net iets té veel gericht op verleiding en dus ook net iets té gemaakt.
“Wie of wat is een zephyr?”, vroeg Sven op ietwat gemaakt geinteresseerde toon. Want hij was helemaal niet geintereseerd; eigenlijk vond hij het maar een verwaand, arrogant kwalletje.
De jongen boog naar hem toe en fluisterde in zijn oor:
“Dat vertel ik je morgen ochtend!”.
Ondanks zijn lichte ergernis moest Sven lachen. Want hier was een exemplaar dat toch wel erg zeker van zichzelf was. En duidelijk iemand die het ontging dat alleen Sven zelf besliste waar en met wie hij morgen ochtend wakker werd.
Sven keek hem aan......per ongeluk recht in zijn ogen. Nu zag hij het: ze waren grijs-groen, de kleur van de stormachtige oceaan. En..ze leken wel te hypnotiseren of te betoveren. Hij probeerde het te negeren...maar het ging eenvoudigweg niet...hij bleef in de ogen staren en geleidelijk nam zijn weerstand af en raakte hij onder de betovering die de ogen uitstraalden. Zijn irritatie, zijn verzet en zijn zekere afkeer van de jongen verdwenen als sneeuw voor de lentezon. Verklaren kon hij het niet...het gebeurde gewoon!
De jongen boog zich weer naar hem en fluisterde in zijn oor een simpel:
“Kom met me mee!”.
Er was een fraktie van een sekonde tweestrijd. Maar daar wist de jongen, die zich Zephyr noemde, ook blijf mee: hij drukte een zachte kus in Sven’s hals. Het effekt was verpletterend: de hypnotiserende werking van de ogen werd nog versterkt door de bedwelmende werking van de geur van de after shave of de body lotion van de jongen. Het was een geur die Sven nog nooit eerder had geroken, maar het effekt had als van een verdovend middel.
Willoos rekende hij zijn trappist af, pakte zijn jas en volgde de jongen naar buiten, in de donkere avond.
Het was een duidelijke en uitgemaakte zaak waar ze, na een korte wandeling in stilte, eindigden: in bed. Maar zelfs de aanloop er naar toe was een groot feest. Sven kon het niet laten en kleedde Zephyr al in de hal van zijn appartement uit. Niet alleen zijn gezicht had een Renaissance-kunstenaar in vervoering gebracht. Toen hij naakt in het schemerlicht stond wist Sven het zeker: de gedachte zo’n model te hebben voor de Ignudos in de schilderingen op het plafond van de Sixtijnse kapel zou Michelangelo natte dromen hebben bezorgd. Zijn licht door de zon getinte huid omspande een lichaam van een sportman, of van een jonge god, het is maar net hoe je het bekeek. Brede schouders gingen over in een slanke, gespierde torso met een echte sixpack. De smalle heupen en het kleine bolle kontje wiegden tijdens het lopen ietwat op de gespierde benen.
Ze lagen tegen elkaar aan in verkennende kus- en streelpartijen. Zephyr’s huid voelde zeldzaam zacht aan en Sven’s vingertoppen gleden er teder over heen, op zoek naar wat avontuurlijker regionen. Zijn neus snoof de bedwelmende after shave-geur op en hij bleef maar in die ogen kijken, terwijl zijn handen bijna zelfstandig op zoek gingen. En vonden.
Het was ook niet zo moeilijk te vinden: een grote boom van zo’n twintig cm stak fier omhoog met een al natte kroon. Aan de wortel vonden zijn vingers twee grote, harde ballen die aanvoelden of ze wel enige verlossing konden gebruiken.
“Mmmmmmmmm”, kreunde Sven verlekkerd, nog steeds zijn blik gericht op de mesmeriserende ogen. Hij was totaal in de ban van die ogen, van die jongen, zonder het zelf door te hebben. Ofschoon hij van karakter heel anders was en zelf duidelijke keuzes maakte was hij gedegradeerd tot het sexspeeltje van een totaal onbekende jongeman.
En die wist het en was ook van plan daar gebruik van te maken. Nog voor Sven zijn lippen kon gebruiken om de natte kroon te verwennen werd hij op zijn rug op bed geduwd. Zephyr spreidde Sven’s benen en kroop er tussen. Langzaam verdwenen de vingers van de jongen tussen zijn billen. Hij zei niets, hij gaf geen enkele blijk van opwinding, hij deed het gewoon. Een van zijn vingers ging langzaam in het grotje. Sven voelde hoe de vinger in hem drong en sloot van genot zijn ogen.
“Hou je ogen open”, klonk een bijna sissend gefluister, “Ik wil je ogen zien als ik je neem”.
Eén helft van zijn geest antwoordde inwendig “Bekijk jij het even!”, de andere helft besloot het een totaal redelijk gebod te vinden en die tweede helft won. Dus Sven hield zijn ogen open en bleef staren in de grijsgroene kijkers.
Die keken hem indringend, nee...bijna dwingend aan. De ogen toonden geen emotie of lust. Het leek alsof de jongen puur mechanisch bezig was, zonder een greintje gevoel of begeerte. Hij boog zich voorover en fluisterde in Sven’s oor:
“Ik ga je voorbereiden op de lente!”
De betekenis van die opmerking ontging Sven. Het steeds kleiner wordende nog nuchter funktionerende deel van zijn brein begon zich juist af te vragen of hij met een psychopaat in bed was beland. Maar dit hersendeel kreeg een nieuwe aanslag te verwerken toen hij voelde hoe Zephyr zijn billen uit elkaar trok en zacht begon aan zijn grotje te likken en te zuigen. Sven voelde zich in een roesachtige extase wegglijden, niet meer in staat om logisch te denken. Er was alleen nog maar lust en begeerte. Dit feest werd alleen nog maar wilder en onstuimiger toen de eigenaardige jongeman nog een stap verder ging en Sven ontwaarde hoe de fluweelzachte aanraking van de tong niet alleen op maar ook in zijn lichaam plaatsvond. Toen was elk realiteitsbesef voltooid verleden tijd en dreef hij op een zacht-satijnen roze wolk naar grote, niet eerder bereikte hoogten. Sven was Sven niet meer, hij was alleen nog maar drift, lust en genot!
De heerlijke kwelling bleeft voortduren. Sven was alleen nog maar in staat tot kreunen, gillen en hijgen. Vooral het hijgen bracht hem menig maal op de rand van hyperventilatie en zijn onderscheidingsvermogen was geheel verdwenen. Dus hij voelde het niet eens dat de tong werd vervangen door de natte kroon, gevolgd door de hele boom die er aan vastzat. Hij was meer dan extatisch van het gevoel dat er iets in hem zat, om het even wat. Hoe hij het ook probeerde: hij kon het gebod van zijn ogen openhouden en in de diepe poelen van de jongeman kijken niet meer volhouden. Hij sloot de ogen, achter zijn oogleden werd het zwart en hij verdween, vervuld van de meest wellustige gevoelens, in een diepe vijver van duisternis.
Met enige moeite wist Sven zijn ogen te openen. Flarden van herinneringen van de afgelopen avond en nacht dreven door zijn suffe hersenen en hij probeerde fanatiek er een begrijpbare volgorde in aan te brengen. Hj keek naar het slaapkamerraam en zag dat de zon volop scheen. Het was heel ander weer als de avond ervoor. Buiten, in de boom voor zijn huis, zongen een paar merels. Het leek wel lente!
Steeds meer puzzelstukjes vielen op hun plaats en brachten hem tot de logische konklusie dat er nog iemand in bed moest liggen. Hij keek naar rechts...er was niemand!
“Was het dan toch een maffe droom?”, vroeg hij in zichzelf fluisterend. Hij schudde het hoofd, echt niet meer wetend of hij gedroomd had of het echt had meegemaakt.
Het kostte hem de nodige tijd voor hij in staat was uit bed te komen. Maar uiteindelijk schuifelde hij naar de badkamer.
Op de wastafel, net onder de spiegel, lag een briefje met een handschrift wat hij niet kende. Hij pakte het en begon te lezen:
“Sorry dat ik al weg ben. Ik moest de eerste trein nemen, anders ben ik te laat op mijn werk. Dank je, het was heerlijk. Alleen jammer dat je echt van de wereld ging.
Oh ja, ik had je beloofd nog te vertellen wie of wat Zephyr is. In de Griekse mythologie is Zephyr de god van de bevruchtende westenwind, die de lente aankondigt. Beiden klopt: ik heb je bevrucht en nu is het lente, zowel buiten als in je.
Kus”
Totaal perplex keek Sven door het badkamerraam naar de stralende zon en de strakblauwe hemel.
“Nou mag ik toch steendood vallen!”, mompelde hij, nog steeds niet wetend wat hem nu eigenlijk overkomen was.
3597 keer gelezen
Score: 8
(van aantal stemmen: 22)
Je moet eerst inloggen om te kunnen stemmen.